Ik begin met het zeggen van een gebed voor mijn vader. En een voor mijn moeder. Dan zeg ik een gebed voor mijn grootouders, van beide kanten. Voorts zijn mijn overgrootouders aan de beurt en de hunne en de hunne en de hunne. Ik zeg het gebed voort totdat ik bij de aapmensen ben en in één weesgegroetje door bij de aan hen voorafgaande vissen, de algen, bacteriën, de bliksem de hunkerende atoomkernen in de zon die samensmolten en zich uiteindelijk ontwikkelden tot wat wij nu zijn En dan schrijf ik een gedicht |